De moffen waren cool tot de roojen kwamen en weer terug
Door de verhalen van mijn opoe dat de Pruus voor de veiligheid van iedereen zorgde, vond ik de Moffen altijd wel cool. Die zorgden ervoor dat je de fiets niet op slot hoefde te zetten en dat de achterdeur ’s nachts rustig van het slot af kon blijven.
Inbrekers, als ze het al durfden, werden door de Grüne Polizei staande gehouden en ter plaatse op de vlucht kapotgeschoten. En als er eens een kind of vrouw geschènd werd was de dader geen Duitsers maar een stuk vuil dat het Duitse uniform had aangetrokken omdat heulen wel handig leek. Dus de deur bleef open en de fiets bleef nog heel lang onbeheerd en zonder slot op z’n plekje staan. Toen de geallieerden kwamen moest de deur weer op slot en moesten de dochters weer in de kelder worden verborgen. De fietsen waren al weg, dat dan weer wel.
Na Neurenberg werden de geschiedenisboekjes omgeschreven en was het tijd om bij gebrek aan een vijand de Rode Russen als zodanig voor te stellen. Dat gebeurde door enge woorden zoals ‘Molotov’ en ‘Kremlin’ op waarschuwende toon door het kastje van de Radio-omroep de huiskamer in te brengen waar opa eigenlijk om 1 uur alleen maar naar het weer wilde luisteren. Zo’n Radiokastje zat aan een telefoonkabel vast die rechtstreeks verbonden was met Hilversum waar de Radio Nieuwsdienst van het ANP zat te Goebbelen door ook nog even de namen van onze jongens, meisjes waren er toen nog niet, op te lezen, die in Korea gevallen waren voor het Vaderland. Ze waren neergevallen in een plaats die Djèn Bien Fou heette en een Franse stad was die vrij vertaald iets van ‘Stad van de Goede Gekken’ betekende. Die hadden ze dus toen al.
De pastoor schuimbekte in die tijd van de preekstoel dat de Rode Nazi’s zouden komen om onze moeders en dochters te neuken en de kleine kinderen op te vreten of op andere wijze te benutten. We vonden het mooie en enge woorden en griezelden naderhand naar huis. Tijdens verkiezingen werd er een speciale Donderpreker van de Oostpriesterhulp bijgehaald die nog beter kon donderen. Kortom het was een boeiende tijd en iedereen ging voor een uniform in de houding staan want dat waren onze beschermers. Zelfs de meisjes gingen, zo werd gezegd, voor elk uniform dat ze tegen kwamen in de houding liggen. Zodoende ging iedereen graag in dienst.
Op de Wereldtentoonstelling in Brussel, met dat Atomium, moesten we van de leiding ook een kijkje nemen in het Russische paviljoen. Schoorvoetend, met angstzweet tussen de bilnaad en luid twitterend wat we die Russen allemaal niet zouden aandoen als ze ons iets durfden te doen, naderden we dat imposante gebouw. We keken onze ogen uit. Niks enge Russen die met de broek op de enkels op onze moeders stonden te wachten maar een Perpetuum Mobile, een grote bal die door Joost mag het weten krachten tussen 2 rails alsmaar ronddraaide. Er stonden machines van echt ijzer en we zagen de Spoetnik en niet van die stinkende plastic troep zoals in de Amerikaanse filmstudio waar we eerder waren.
Door deze belevenissen en nog een paar miljoen meer denk ik dat het meer aan de weg is om zelf te kijken, te lezen, te luisteren en te duiden in plaats van je de oren dol te laten toeteren door welke pastoors op welke preekstoelen dan ook.
Titelfoto door Susanne Jutzeler via Pexels en uitgelichte foto door Alexander Grigorian via Pexels