Vroeger

Van dikkopjes en melkemmers

Vroeger, ja vroeger was alles beter en veel eenvoudiger geregeld. Je had de Burgemeester, de Pastoor, de Dominee, de Veldwachter en de Dokter. Die waren de baas en iedereen vond het perfect. Meer Bazen waren er niet.

De baas waar je werkte was gewoon oom Piet en daar bleef je bij tot je pensioen en soms zelfs ver daarna. Je was er trots op dat oom Piet een vettere auto had dan de baas van de buurman. En voor al je problemen, meestal hadden die met geld te maken, had oom Piet weer een goede oplossing. Oom Piet was heel bijzonder, je kon altijd op hem rekenen zoals hij ook altijd op jou rekende. Oom Piet zat dan ook altijd vooraan in de kerk en regelde het met de andere bazen als er weer eens een reparatie aan de kerk verricht moest worden. Oom Piet trok ook altijd de knip om een bedevaart naar Lourdes te organiseren. Je werkte je dus het vuur uit de sloffen want als het met oom Piet goed ging dan ging het met jou ook heel goed.

Nou ja, je had ook nog iets in Den Haag. Die werden ook Bazen genoemd maar dat waren die lui die over ons niks te vertellen hadden. Ze gingen alleen maar over oorlogen en stuurden dus onze jongens naar IndiĆ« of Korea. Via de draadomroep werd het aantal slachtoffers iedere dag bij het nieuws van ANP om 13.00 uur bekend gemaakt. Iedereen luisterde daar alleen maar naar om te horen of er jongens uit de buurt bij zaten. Tijdens het luisteren naar de opsomming van de gevallenen werd stil gebeden dat er maar niemand van ons bij zou zitten. Daarna volgden de waterstanden en de weersverwachting en dan moest je stil zijn want dat was vooral voor opa’s heel belangrijk.

De Burgemeester had ook nog een soort vervanger, een Wethouder, zijn assistent en knecht. Maar die had, evenals de 2 Raadsleden geen fluit te vertellen. Bij de Burgemeester moest je zijn als je eens een probleem met de overheid had. Dan werd het ter plaatse opgelost zonder commissies, procedures of vergaderingen. Als je een moeilijk formulier in te vullen had ging je naar de gemeentesecretaris, die alles van letters en vreemde woorden af wist. Je viel je gemeentelijke overheid liever niet lastig want die hadden het al druk genoeg om Den Haag van hun en ons lijf te houden.

Bij de Dokter kwam je bij voorkeur nooit. Want als je al eens verkouden was ging je onder de wol met een op die dag gedragen wollen sok om je nek of je kreeg hete anijsmelk. Dokters waren er alleen maar voor het aan elkaar naaien van opengesneden lichaamsdelen of het spalken van gebroken benen. Daarvoor hadden ze zelf een voorraadje gips en houten spalken in huis. Je werd ook nooit doorverwezen naar een Specialist omdat dokters zelf specialist waren. In de medicijnkast zat als hoogs haalbare een pot aspirientjes voor de echte klagers. En de spuit morfine natuurlijk voor de oude ongeneeslijk zieke mensen met ondraaglijk veel pijn die er echt genoeg van hadden.

De Veldwachter was de engste man, nog enger dan Sinterklaas of de duivel. Die had onder het gemeentehuis een echte gevangenis met tralies en spinnen en droog brood. Dus daar werd altijd flink mee gedreigd als je weer eens niet wou luisteren. Als de dienstfiets ergens voor een huis stond, dan wist je het wel. Dan kreeg die familie bericht dat een van de onzen heel ver weg, in Indiƫ of Korea, gevallen was in de strijd tegen de vijand.

Soms hielp de Veldwachter ook de wanhopige ouders uit de brand. Dan brulde hij de kleine ettertjes toe en dreigde met water en brood, spinnen en eenzame opsluiting in de kerker onder het gemeentehuis. Dus daar waren ze dan weer maandenlang rustig van. Bij nacht en ontij fietsend door weer en wind, zorgde de Veldwachter voor orde want hij was dan ook altijd op straat. Burenruzies werden door hem geslecht en dronken amoklopers uit de kroeg geplukt. Dat deed hij helemaal alleen en vaak kwam het voor dat hij een hele kolonne oproerkraaiers naar het gevang afmarcheerde. Ja, je kon dan wel vluchten maar je wist dat hij dan de volgende dag bij je thuis op de stoep zou staan.

De Pastoor en de Dominee gingen over de hulp aan arme mensen. Die waren er maar weinig omdat iedereen wel een centje bij kon verdienen bij een boer of als hulpje van de timmerman. Iedereen kon zichzelf redelijk bedruipen omdat er nauwelijks belastingheffing bestond en er toch een AOW was voor oudjes van 65 jaar. Als iemand echt in de problemen zat werd het snel door de Pastoor en de Dominee samen met de buurt opgelost. Een huisje werd altijd binnen een uur geregeld met behulp van de rondvraag, en dat zonder telefoon. Huisraad was nooit een probleem omdat iedereen wel een stoel of een gaspitje achter in de schuur had staan voor dit soort gevallen.

In de verkiezingstijd bezwoeren de Pastoor en de Dominee vanaf de kansel dat je zeker in de hel zou branden als je niet op de KVP of respectievelijk een andere christelijke partij zou durven stemmen maar op de communisten. De Pastoor haalde er nog een echte missionaris van de Oostpriesterhulp bij die er tijdens de hoogmis op zondag nog een schepje bovenop deed. Hij was ervaringsdeskundige en had dus spannende verhalen over christenvervolgingen, concentratiekampen en nog meer van dat vreselijke dat ons onder het communistische juk te wachten zou staan.

Een beetje huis kon je kopen voor 7000,- gulden en de huur was 1 gulden per week, elke zaterdag te voldoen aan de huisbaas. Een huis bouwen was geen enkel probleem. Een stukje grond werd geregeld bij de buren en iedereen uit de familie hielp zonder enige vergoeding met het bouwen. Voor lekker fris en zuiver water had je een waterput of een pomp die bij vooruitstrevende mensen zelfs in de keuken stond. Elke zaterdagochtend was het groot alarm. De hele tent werd op zijn kop gezet. Alles werd geschrobt en gepoetst door de vrouwen en de meisjes en zelfs de ramen werden binnen en buiten gedaan. De jongens werden naar buiten gestuurd om onkruid te wieden en het grind van het tuinpad te zichten en in bleekwater te wassen zodat er weer een mooi wit paadje lag. Als laatste werd de koperen deurbel door moeder gepoetst met echte koperpoets en dan was er koffie.

Je liep rustig alleen richting school en pikte onderweg wat vriendjes op. En als je dan dacht dat je rustig kattekwaad kon uithalen had je vette pech want iedereen wist dat jij het kind van die en die was. De plaatselijke informatievoorziening was perfect geregeld. De tamtam deed zijn werk en binnen enkele minuten was je moeder op de hoogte van je wangedrag. Zo wist ze dat je urenlang dikkopjes ergens in een sloot aan het vangen was geweest. dus als je thuis kwam stond er al een grote glazen pot met water op de juiste temperatuur voor je vangst gereed. Zo werd weer eens bevestigd dat moeders helderziend zijn en alles weten.

Ook de familiebanden waren bekend en werden veel besproken. Iedereen was ervan op de hoogte dat Pietje een zoon was van Nel die weer tante moest zeggen tegen Trees die een zwager had die in de missie zat en daar gruwelijk vermoord was door enge negers waar we verdomme zilverpapier voor gespaard hadden. De melkboer die het melkemmertje dagelijks vulde met verse melk of de petroleumman, die brandstof voor het petroleumstelletje bracht, verzorgden de extra informatie en wisten alles van politiek. Ze waren de voorgangers van de huidige reclamemensen die nu journalist worden genoemd.

En toen werden er mensen waanzinnig, God werd dood verklaard, de Mens nam Zijn plaats in, de afgunst werd modern, ze werden jaloers op de Amerikanen en waarvoor de Pastoor en de Dominee al die tijd gewaarschuwd hadden gebeurde, ze stemden op de communisten.

[Dit bericht werd diep in 2010 al eens op het internet aangeboden maar er was toen weinig belangstelling voor omdat ze allemaal met de vooruitgang bezig waren of met een onderzoek of ze zich nog wel in hun lichaam herkenden]