Iedereen wist ’t maar niemand zei wat.
De broer van mijn grootmoeder, jaargang 1872, die Den Blauwe werd genoemd, die broer dus, niet mijn grootmoeder, vanwege zijn enorme rode neus en bijpassende dorst vertelde op een familiefeestje over die ene pater die door een broer van een geschènd en verkracht meisje uit het dorp met de klomp kapot werd geslagen. Iedereen wist ’t maar niemand zei wat. Er was geen ruchtbaarheid en geen vervolging. Alleen de klompenslager mocht nooit meer ter communie en hij zou niet op gewijde grond begraven worden en burnen in hell
We hadden ze toen allemaal kapot moeten slaan, bralde Den Blauwe verder en hij werd dus, zoals gebruikelijk, weer van de overwegend katholieke party gepleurd terwijl moeders en tantes ter bescherming van de rode oortjes van hun kroost zijn lijflied zongen. Iets met Jenevertje, jenevertje. Het schijn in die tijd erg veel voor te zijn gekomen dat er dit soort verhalen op familiefeestjes werden verteld. Vaak ook over pedopaters die halfpraktiserend waren en dus naar de missie werden gestuurd. Uit het zicht van de klompenslagers. In de missie werden ze door God gestraft die ze door de arme negertjes in de kookpotten liet gaarkoken als vraat voor de varkens.
Buiten de pedopaters die af en toe omgebracht werden stikte het ook van verhalen over ‘gewone’ kinderschenders die per ongeluk met wat hulp van familie of tandenknarsende bekenden van het geschande kind in de hakselmachine vielen of met alle botten reeds gebroken toch nog maar zelfmoord pleegden in de nok van een hooischuur. De toenmalige veldwachters waren specialist op het gebied van verdiende straffen en dat waren de rechercheurs uit de ‘grote stad’ die er altijd in dit soort gevallen bijgehaald werden gelukkig ook. Vroeger wisten de mensen nog wat rechtspraak was.