Schapenleed
We gaan de beuk d’r in gooien, we hebben er genoeg van, zei het Roestschaap krassend, demonstreren gaan we tegen die bruine kudtschapen. De meerderheid van de andere schapen knauwde rustig verder aan hun grassprietjes, dit hadden ze al zo vaak gehoord. Het enige wat er dan gebeurde was een hoop gemekker in koor op een fluitje en er werd hier en daar een stuk weipaal omgetrapt.
De boze schapenboer gaf dan voor straf de overige schapen een extra knip- en scheerbeurt om de reparatie aan de weipaal van te bekostigen. De Roestschapen niet, maar die werden eigenlijk ook nooit geknipt en geschoren. Heel slechte wol hadden ze volgens een Regenjasschaap die het in het Schapenhok van de Schapenboer had gehoord, die daar weer eens had staan te lekken. Zelfs als je het over een weiland heen gooide groeide er voor je het wist overal mos, een lekkernij vor de roestige schapen. Maar ja, voor een Schapenboer ging het gewoon om het aantal schapen dus die hield de boel maar bij mekaar en gras zat, dus.
Eigen schuld, had het Prostaatschaap gezegd dat ook altijd overal last van had, eigen schuld van die dat gelek van die boer want dat komt door het ongebreideld vreten van lammetjesvlees, van die arme lammetjes dus, die als ze niet gevreten worden dartelen in de wei. Alleen het Pedoschaap glimlachte.
Het Schijtschaap, dat tot vanmorgen het Pechschaap werd genoemd omdat het van een veiling was ontsnapt en omdat alle aandacht altijd maar naar anderen ging en het daar dus de slingerschijt van had gekregen, blufte over zijn product dat hij weer eens in een krant had verpakt en waar de waarnemers ook de schijt van kregen. Je kunt beter grappige woorden schrijven dan met een fluitje in je bek staan, placht het te zeggen.
Het Ogenschaap, dat er uitzag als een eveneens roestige schapin met grote verbaasde ogen in een lekker jurkje, was muisstil sinds ze naast een Stenenschaap met een gebreid mutsje op de kop had staan grazen. Het Stenenschaap had gezegd dat stenen weggooien een interne aangelegenheid was, ook als je daar iemand mee zou kunnen raken.
Het Piposchaap, dat altijd koddige uitspraken deed en dus ooit wel het Carnavalsschaap genoemd zou worden kloeg dat er weer niemand met hem wou dartelen. We zijn allemaal roestig snikte hij en tenslotte doen we het allemaal om alle andere lieve schapen te laten roesten.
De andere lieve Gewoneschapen knabbelden maar verder aan hun sprietjes en trokken zich geen fluit aan van dit vreselijke roestige Schapenleed. Ze hoopten alleen maar dat de naderende knip- en scheerbeurten niet benevens hun prachtige wol ook een stuk van hun vel zouden kosten en dat het Mosschaap dat even een andere wei had bezocht om daar te mekkeren tegen het mos in het geheel zou terugkomen.
Wat moet je nu weer mekkeren over het lieve Mosschaap???
Mosschapen zijn de beste, de witste, de wolligste!
En mijn naam is toevallig Moswolkje…als je begrijpt wat ik bedoel.
Als ik niet geslacht wordt voor mijn tijd, zal je zien dat mosschapen het zo gek nog niet bekeken hadden.