Troosteloos gekuier
Het mannetje liep toch maar weer eens een keer van de grote zaal, waar allemaal woorden gezegd werden die toch al op een papiertje stonden en dus iemand anders ze wel eens zou lezen, naar de hal, want nu moest het toch een keer lukken.
Dat had het mannetje vandaag al tientallen keren gedaan zonder het gewenste resultaat. Het mannetje, het kon ook best een verkleed vrouwtje zijn of andersom maar ook beiden, had al van alles geprobeerd. Met het kontje gedraaid, iets van een papiertje opgelezen, een zuinig mondje getrokken, geertverdomme gezegd, maar het had allemaal niet geholpen.
Het mannetje werd er moedeloos van en hondsmoe, van al dat geloop naar die mooie grote hal waar het licht zo mooi was voor de miljoenen televisiecamera’s en de mascara van andere mannetjes en vrouwtjes die wel in bijpassende gekleurde microfoontjes mochten klaarkomen.
Het mannetje, dat vrij zeker een verkleed vrouwtje zou kunnen zijn geweest of andersom maar ook beiden, was stinkjaloers. Als ‘t de volgende keer niet lukt, beloofde het mannetje, wordt ik dissident. Dat moest hij dan wel eerst weer even aan de baas vragen en die had de vorige keer gezegd dat ze er nu even genoeg hadden en dat hij zijn beurt maar moest afwachten.
Maar goed, dan zou hij dus wereldberoemd in Den Haag worden, althans op het Binnenhof, althans in die hal, bij die deur, waar gehijgopnemers dan gangbangend hun geluidsfallussen in zijn mond zouden proppen en woordenopschrijvers dan zouden juichen, precies zoals vroeger zijn ooms en tantes, toen het mannetje lief deed tussen de schuifdeuren .
En kwiek liep het mannetje, draaiend met het kontje, iets van een papiertje oplezend, een zuinig mondje trekkend, geertverdomme zeggend en dissident spellend, onderwijl likkend aan zijn voorvocht en twijfelend tussen het neuriën van bruin-1 of bruinhemd naar de Hall of Fame.